In 't stedetje van Nazareth
Wel binnen een huizeke kleine,
Zo arme ende onbedekt
Woond' er een maagdetje onbevlekt,
Een zuiver maged reine.
Zij was maar veertien jaren oud,
Die zuiver klare fonteine,
Als haar de boodschap wierd gedaan:
Dat ze den Zone Gods zoud' ontvaân
En blijven maged reine.
“Ave Maria, gratia,”
Sprak haar de Engel schone,
“Gij zult er baren een kindeken klein,
Jezus zo zal zijne Name zijn:
Eén God, drie in persone.”
"Wel, Engel, hoe zou dat konnen zijn,
Hoe zou dat konnen wezen?"
"Door de kracht van de Heilige Geest,
Maagdetje, weest toch niet bevreesd:
Wilt Uw consent maar geven."
De Engel wilde van haar niet gaan,
Hij wilde van haar niet lieden,
Voordat Maria had gezeid:
“Uw dienaresse, die is bereid:
Uw woord moet mij geschieden!”