Wat voor vijand durft ons naken

Wat voor vijand durft ons naken,
Vier gebroeders op een paard!
Ieder moet het vechten staken,
Als wij spelen met ons zwaard,
Wij en achten gene slagen,
Gene scheuten in de strijd:
Want ons harnas kan 't al dragen,
Daar een ander zich voor mijdt.

Wij en zijn van honderd mannen,
Wel bewapend, niet bevreesd.
Als wij maar de toom ontspannen,
Dan weert zich ons paard het meest.
Het kan lopen, het kan springen.
Het kan vliegen door het zand;
Gene mens en kan het dwingen,
Want 't heeft altijd d'overhand.

Sa, Ros Beijaard, toont uw krachten
En spaart uwe benen niet:
Toont dat ieder hem moet wachten,
Die uw sterke leden ziet.
Slaat van achter, slaat van voren,
Recht u op, 't is ons bevel.
Als wij steken met de sporen,
Toont dat gij voor ons zijt snel.

Wij en zullen niemand wijken,
Wat voor vijand ons komt aan:
Ieder moet zijn wapens strijken,
Als wij met ons zwaarden slaan.
Onze iever is te achten,
Om't geluk en onderstand,
die wij zoeken en betrachten
Voor het Mechels vaderland.