En daar zat ene uil en spon, willewon,
En daar zat ene uil en spon.
En al op een zilveren spinnewiel,
wiele, wiele, wiele, wiele, wieleke,
Daar hij zijne kost mee won.
En de meid die keerd' het huis, wellewuis,
En de meid die keerd' het huis.
En wat vond zij onder haar bessemke,
bessem, bessem, bessem, bessem, bessemke?
Een penning met een kruis.
En de vrouw die pakt’ het brand, wollewant,
En de vrouw die pakt’ het brand.
En zij sloeg die arme keukenmeid,
keuken, keuken, keuken, keuken, keukenmeid
De penning uit haar hand.
En de vrouw die had een schapraai, tierelaai,
En de vrouw die had een schapraai.
En vanonder zet ze haar eten neer,
eten, eten, eten, eten, eten neer
En van boven haar salaai.
"Sa pachter, hoe staat het vlas, willewas,
Sa pachter, hoe staat het vlas?"
"Wel het is nu toch wat beter weer
beter, beter, beter, beter, beter weer,
Als het verleê jaar was."