O Heer, Gij zijt mijn God en Here,
Ik wil U loven nu voortaan
En Uwen Name bieden ere:
Want Gij groot wond'ren hebt gedaan.
Der vreemden huizen en woonsteden
Hebt Gij ter aarde gans geslicht:
Zodat zij voorts in eeuwigheden
Niet meer en worden opgericht.
Want Gij, o Here, zijt den armen
Een sterke burcht en zeer vast huis:
Gij kunt de schaam'le mens beschermen,
Gij helpt hem uit zijn druk en kruis.
De Here zal de dood vernielen
En heersen eeuwig over 't graf:
Hij zal de droefheid van de zielen,
Van d'ogen doen de tranen af.
Dan zal men zeggen met aandachten:
Hier is onz' God, ziet hier is Hij,
Naar Wien wij overlange wachten,
Die ons verlost en staat ons bij.