Ik kwam lest over een berg

Ik kwam lest over een berg gegaan,
Taritari, taritaritata,
Ik kwam lest over een berg gegaan,
Ik hoorde de kannetjes klinken:
Ik, vrolijke bootsgezel,
Ik woude zo garen van taritata!
Ik vrolijke bootsgezel,
Ik woude zo garen eens drinken!

'Heer waard, tapt mij ene kan met wijn,
Taritari, taritaritata,
Heer waard, tapt mij ene kan met wijn!'
Die kanne was scheef van onderen:
Ik, vrolijke bootsgezel,
Ik gooide hem, dat het van taritata!
Ik vrolijke bootsgezel,
Ik gooide hem, dat het donderde!

En toen het wijntje geschonken was,
Taritari, taritaritata,
En toen het wijntje geschonken was,
Die waard wou er mij niet borgen:
Ik, vrolijke bootsgezel,
En had er geen geldje voor taritata!
Ik vrolijke bootsgezel,
En had er geen geld voor morgen.

Zij trokken mij daar mijn kleren uit,
Taritari, taritaritata,
Zij trokken mij daar mijn kleren uit,
Zij brachten mij in een schure:
Ik, vrolijke bootsgezel,
Ik kon er van koude niet taritata!
Ik vrolijke bootsgezel,
Ik kon er van koude niet duren!

En toen ik daar in de schure lag,
Taritari, taritaritata,
En toen ik daar in de schure lag,
Wel, raad eens, wat ik er dochte
Ik, vrolijke bootsgezel,
Had ik nu de waard zijne taritata!
Ik vrolijke bootsgezel,
Had ik nu de waard zijn dochter.

Toen ik de waard zijne dochter had,
Taritari, taritaritata,
Toen ik de waard zijne dochter had,
Wat gaf zij er mij ten lone?
Ik, vrolijke bootsgezel,
Kreeg twee schone goudene taritata!
Ik vrolijke bootsgezel,
Kreeg twee schone gouden kronen.

Ik stak dat geldetje in mijn zak,
Taritari, taritaritata,
Ik stak dat geldetje in mijn zak,
Ik dacht er wel aan dat meisje!
Ik, vrolijke bootsgezel,
Ik woude zo nog wel eens taritata!
Ik vrolijke bootsgezel,
Ik wou zo nog wel een reisje!