Begeertens lust baart altijd kwaad
In goddeloze mensen;
Hun ziel verkopen zij, als't gaat,
Hier slechts maar naar hun wensen.
Doch als des Heren plagen
De ziele zullen knagen,
Dan is't te laat:
Daar is geen raad,
Te doen berouw der daad.
Gelijk een appel buitenaan
Wel schoon schijnt en van binnen
Gans niet en deugt, zo ziet men 't gaan
Met die venijnge spinnen:
Zij schijnen wat van buiten,
Van binnen zij niet sluiten:
Doortrapt, doornaaid
Zijn z'en daar leit
In't hart geen heiligheid.