Heer Halewijn

Heer Halewijn zong een liedekijn:
Al wie dat hoorde wou bij hem zijn,
Al wie dat hoorde wou bij hem zijn.

En dat vernam een koningskind,
Die was zo schoon en zo bemind,
Die was zo schoon en zo bemind.

Zij ging al voor haar vader staan:
"Och vader, mag ik naar Halewijn gaan,
Och vader, mag ik naar Halewijn gaan?"

"Och neen, gij dochter, neen, gij niet:
Die derwaart gaan, die keren niet
Die derwaart gaan, die keren niet!"

Zij ging al voor haar moeder staan:
"Och moeder, mag ik naar Halewijn gaan,
Och moeder, mag ik naar Halewijn gaan?"

"Och neen, gij dochter, neen, gij niet:
Die derwaart gaan, die keren niet,
Die derwaart gaan, die keren niet!"

Zij ging al voor haar zuster staan:
"Och zuster, mag ik naar Halewijn gaan,
Och zuster, mag ik naar Halewijn gaan?"

"Och neen, gij zuster, neen, gij niet:
Die derwaart gaan, die keren niet,
Die derwaart gaan, die keren niet!"

Zij ging al voor haar broeder staan:
"Och broeder, mag ik naar Halewijn gaan
Och broeder, mag ik naar Halewijn gaan?"

"'tIs mij al eens, waar dat gij gaat,
Als gij Uw eer maar wel bewaart
En gij uw kroon naar rechten draagt!"

Toen is zij op haar kamer gegaan
En deed haar beste kleren aan
En deed haar beste kleren aan.

Wat deed zij aan haren lijve?
Een hemdeke, fijnder als zijde,
Een hemdeken, fijnder als zijde.

Wat deed zij aan? Haar schoon korslijf:
Van gouden banden stond het stijf,
Van gouden banden stond het stijf.

Wat deed zij aan? Haar rode rok:
Van steke tot steke een gouden knop.
Van steke tot steke een gouden knop.

Wat deed zij aan? Haar keerle:
Van steke tot steke een peerle.
Van steke tot steke een peerle.

Wat deed zij aan haar schoon blond haar?
Een krone van goud en die woog zwaar,
Een krone van goud en die woog zwaar.

Zij ging al in haars vaders stal
En koos daar het beste ros van al,
En koos daar het beste ros van al.

Zij zette zich schrijlings op dat ros:
Al zingend en klingend reed zij door't bos,
Al zingend en klingend reed zij door't bos.

Daar zij dat bos ter halver kwam,
Halewijn haar tegenkwam,
Halewijn haar tegenkwam.

Hij bond zijn paard aan ene boom,
De jonkvrouw was vol angst en schroom,
De jonkvrouw was vol angst en schroom.

"Gegroet," zei hij, "gij schone maagd!
Gegroet," zei hij "bruin ogen klaar,
Komt zit hier neer, ombindt Uw haar!"

Zo menig haartje zij ombond,
Zo menig traantje haar ontron,
Zo menig traantje haar ontron.

Zij reden met malkander voort
En op de weg viel menig woord
En op de weg viel menig woord.

Zij kwamen al aan een galgenveld,
Daar hing zo menig vrouwenbeeld
Daar hing zo menig vrouwenbeeld.

Als dan heeft hij tot haar gezeid:
"Mits gij de schoonste maged zijt,
Zo kiest Uw dood: het is nog tijd."

"Wel, als ik dan hier kiezen zal,
Zo kies ik dan het zwaard voor al,
Zo kies ik dan het zwaard voor al.

Maar trekt eerst uit Uw opperst kleed,
Want maagdenbloed dat spreidt zo breed:
Zo't U bespreide, het ware mij leed!"

Eer dat zijn kleed getogen was,
Zijn hoofd lag voor zijn voeten ras,
Zijn tong nog deze woorden sprak:

"Gaat ginder in dat koren
En blaast daar op mijnen horen,
Dat al mijn vrienden het horen!"

"Al in het koren en ga ik niet:
Op uwen horen en blaas ik niet!
Moordenaars raad en doe ik niet."

"Gaat ginder onder de galge
En haalt daar een pot met zalve
En strijkt die aan mijnen roden hals!"

"Al onder de galge en ga ik niet:
Uw rode hals en strijk ik niet!
Moordenaars raad en doe ik niet!"

Zij nam het hoofd al bij het haar
En waste het in een bronne klaar
En waste het in een bronne klaar.

Zij zette zich schrijlings op dat ros:
Al zingend en klingend reed zij door't bos,
Al zingend en klingend reed zij door't bos.

En als zij kwam ter halver baan,
Kwam Halewijns moeder daar gegaan:
"Schoon maagd, zaagt gij mijn zoon niet gaan?"

"Uw zoon, heer Halewijn is gaan jagen:
G'en ziet hem weer Uws levens dagen,
G'en ziet hem weer Uws levens dagen.

Uw zoon, heer Halewijn is dood,
Ik heb zijn hoofd in mijnen schoot,
Van't bloed ziet mijne voorschoot rood!"

Toen z'aan haars vaders poorte kwam,
Ze blaasde den horen als een man,
Ze blaasde den horen als een man.

En als haar vader dit vernam,
'tVerheugde hem, dat zij wederkwam,
'tVerheugde hem, dat zij wederkwam.

Daar werd gehouden een banket,
Het hoofd werd op de tafel gezet,
Het hoofd werd op de tafel gezet.