Rijk God wien zal ik klagen
Dat heimelijk lijden mijn?
Mijn boel is mij verjaged
Scheiden is mij geworden pijn!
Mijn boel is mij verjaged:
Scheiden is mij geworden kond:
Dus drave ik over geen heide,
Mijn hart is mij zeer gewond!
Hij bad mij alzo minlijke,
Met witte armen blank,
Dat ik bij hem woude blijven:
Die zomer en is niet lank.
Ik mag bij U niet blijven,
Ik mag bij u niet zijn:
Ik wil over geen groen heide,
Tot die alderliefste mijn!
Moet ik nu van haar scheiden,
Dat doet mijnder harte zo wee!
Dus vaart zij over geen heide,
Totdat ik ze wederom zie.
Adieu, mijn alderliefste,
Mijn harte blijft mij doorwond:
Ik mag altijd bij U niet wezen:
Blijft gij nu toch altijd gezond!
Een bitter kruid is scheiden,
Dat proeve ik nu wel ter tijd:
Wie nooit van zijn liefken scheidde,
Hij weet er van geender pijn!
Mijn liefken vaart over geen heide,
Ik mag bij haar niet zijn:
Adieu, mijn alderliefste,
Het moet nu gescheiden zijn.