"Schoon boven alle schone,
Hoe mag't geschien,
Dat gij dus hangt ten tone
Voor alle lien?
Dat gij dus hangt genageld
Vlak in de wind,
Beregend en behageld,
Mijn liefste kind!
Gij, die't al hebt geschapen,
Wat vreemd bestier!
Hebt gij geen plek om slapen,
Elders dan hier?
Wee mij, bedrukte moeder!
Wee mij, wat raad,
Als't nu, o mijn behoeder,
Met U zo gaat!
Ach, Simeon vol waarde,
Ach, ach, o smart!
Nu gaan uw zeven zwaarden
dwars door mijn hart.
Komt, komt, wilt mij geleiden,
'k Zal volgen naar:
Ik wil van U niet scheiden,
Lief wederpaar.
Want hier met U te sterven,
Is groot geluk:
Daar U te moeten derven,
Waar' lange druk."