Heer Jezus heeft een hofke

Heer Jezus heeft een hofke daar schoon bloemen staan;
Daarin zo wil ik plukken gaan, 't is wel gedaan.
Men hoort daar niet dan engelenzang en harpegespel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel.

De lelikens die ik daar zag, zijn zuiverheid;
Die zoete violetten zijn ootmoedigheid.
Men hoort daar niet dan engelenzang en harpegespel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel.

Die schone purper roze was de lijdzaamheid;
Die schoon vergulde goudebloem gehoorzaamheid.
Men hoort daar niet dan engelenzang en harpegespel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel.

Nog was er één die boven allen spand' de kroon;
Coron' imperiale, 't was de liefde schoon.
Men hoort daar niet dan engelenzang en harpegespel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel.

Maar d' alder schoonste beste bloem al in dat hof,
Dat was de Here Jezus zoet: dus zij hem lof.
Men hoort daar niet dan engelenzang en harpegespel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel.

Och Jezus, al mijn goed en al mijn zaligheid,
Maakt van mijn hart uw hoveke, het is bereid.
Men hoort daar niet dan engelenzang en harpegespel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel,
Trompetten en klaretten en die veelkens alzo wel.